Het veen werd vanaf het einde van de vijftiende eeuw, maar vooral na het midden van de zestiende eeuw op grote schaal afgegraven. Daarna bleef er drassig land over dat slechts als hooiland gebruikt kon worden. Dit gebied is nu nog bekend als de Achterbergse Hooilanden. De Achterbergse boeren hadden door de eeuwen heen te maken met veel slechte grond.
De Kadastrale Atlas van Rhenen uit 1832 geeft uitgebreide informatie over de situatie in die tijd. De landbouw in Achterberg was in beperkte mate georganiseerd. De schrale zandgronden, het gebrek aan mest en de slechte afwatering, waardoor grote delen slechts bruikbaar waren als hooiland, waren de ernstigste structurele problemen voor de Achterbergers. De overheid is zich na de Tweede Wereldoorlog met het gebied gaan bemoeien.
In de tweede helft van de achttiende eeuw werden in Nederland de eerste organisaties opgericht die zich met de landbouw bezighielden. Veel landbouwmaatschappijen waren provinciale organisaties, zoals het in 1841 opgerichte Utrechts Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde (later bekend als het Utrechts Landbouw Genootschap, ULG). In de jaren na 1912 vond een reorganisatie plaats. De nieuwe afdeling Rhenen telde in 1915 102 leden. Een ander gevolg van de veranderingen was dat de boeren een grotere rol gingen spelen, ten koste van de ‘heren’. Er was sprake van een omslag van een landbouworganisatie vóór boeren naar een organisatie dóór boeren.
In 1921 werden de inkoopactiviteiten losgekoppeld van het ULG en ondergebracht in de Coöperatie Landbouwbelang Rhenen (op het platteland de ‘Boerenbond’ genoemd). De coöperatie is altijd een kleine organisatie geweest met in 1965 108 leden. Veel Rhenense boeren werden geen lid, waarschijnlijk omdat er onderling te grote verschillen waren op maatschappelijk en godsdienstig gebied. Inmiddels is er in het gebied één grote organisatie: ‘Rijnvallei’.
Een van de activiteiten waarvoor de landbouworganisaties zich inzetten, was het landbouwonderwijs.
Van 1936 tot 1947 verzorgde A.M. van der Waal, hoofd van de openbare lagere school te Achterberg, het landbouwonderwijs in Rhenen. In 1947 werd zijn landbouwcursus vervangen door een Lagere Landbouw School te Achterberg, opgericht door het ULG.
Een onverwacht en onbedoeld effect had de mobilisatie van 1939-1940. In deze periode waren in Achterberg veel soldaten gelegerd, vaak boerenzoons uit het oosten en zuiden van het land, die vertrouwd waren met het landbouwbedrijf op de zandgronden. Omdat velen van hen thuis een modernere bedrijfsvoering toepasten, konden de Rhenense boeren nieuwe ideeën opdoen.
In 1956 werd een Commissie Streekbelangen Zuidoost- Utrecht opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de ULG-afdeling Achterberg en van de afdelingen Rhenen en Veenendaal van de Christelijke Boeren- en Tuinders Bond (CBTB). Het doel was door een gezamenlijke aanpak in groter verband en met financiële steun van de overheid te trachten de landbouw en het landbouwhuishouden te verbeteren, teneinde het welzijn van de streek te bevorderen.
Andere activiteiten waren de excursies naar bedrijven elders in Nederland. Op 19 maart 1959 werd de Coöperatieve Diepvriesvereniging Achterberg en Omstreken werd opgericht. Al drie maanden later werd het nieuwe gebouw aan de Hogesteeg geopend.
Een apart obstakel in de modernisering van de bedrijfsvoering in Achterberg vormde de financiering. In deze streek kwam de mentaliteitsomslag om schulden te maken wat later dan in andere zandgebieden. Door het ULG, het onderwijs en de voorlichting, maar ook door externe ontwikkelingen, kwam er langzaam maar zeker een kentering in het denken daarover.
Nog tijdens de bezetting werd de herbouw van de verwoeste boerderijen voortvarend ter hand genomen. In Achterberg was een veertigtal boerderijen door het oorlogsgeweld verwoest. Al dit oorlogsleed kende ook een andere zijde. De nieuwe boerderijen en stallen waren, hoewel eenvoudig van materiaalgebruik en uitvoering, efficiënt ingericht en berekend op een moderne bedrijfsvoering. Door deze wederopbouw werd de Achterbergse gemeenschap betrokken bij de plannen voor de ontwikkeling en verbetering van de streek.
In de jaren 1940-1945 is in een groot deel van het gebied een ruilverkaveling uitgevoerd op basis van de ruilverkavelingswet van 1938.
De ontwikkeling in de Nederlandse landbouw raakte vanaf de jaren vijftig in een stroomversnelling, waarbij Achterberg niet achter bleef. Men moest ook wel meegaan, zoals bij de introductie van de melkkoeltank. De bedrijven moesten groeien en meer produceren om de investeringen lonend te maken. Voor boeren die niet durfden te investeren of die geen opvolger hadden, restte niet anders dan te stoppen met de activiteiten.
In het laatste kwart van de twintigste eeuw volgden streekverbeterings-, sanerings-en vernieuwingsplannen elkaar in hoog tempo op.
Achterberg is volop in beweging, zoveel mag duidelijk zijn.
(Bron: Rooijen, Bertus van en Willem H. Strous, De agrarische ontwikkelingen van Achterberg, Van kleine boeren naar moderne bedrijven, in: Bultje-van Dillen, L., e.a. (red.) (2008), Geschiedenis van Rhenen. Utrecht: Uitgeverij Matrijs)2