In de laatste ijstijd, de weichselien-ijstijd, was het extreem koud, hoewel het landijs vanuit Scandinavië ons land in die tijd niet bereikte. In dit extreem koude klimaat konden planten niet overleven en veranderde het landschap in een kale poolwoestijn. De talrijke stormen die in die tijd het aardoppervlak geselden zorgden voor een sterke opwaaiing van los zand. Na verloop van tijd werd nagenoeg de hele Gelders-Utrechtse vallei overdekt met een deken van fijn zand. In de geologie wordt dit zand dekzand genoemd, omdat het alle oudere afzettingen afdekt. Het dekzand was niet overal even dik. Vooral op plekken waar een hoog en droog gelegen plateau overging in een vochtige laagte kon het zand zich sterk ophopen. Meestal gebeurde dit in langgerekte duinen, dekzandruggen genoemd, maar ook wel in kleinere dekzandkoppen. Het landschap als geheel noemen we een dekzandlandschap.
In de gemeente Rhenen bestaat vooral de omgeving van Achterberg voor het overgrote deel uit een dekzandlandschap. De kern van dit dorp (Nederlandse hervormde kerk, Ruiterpad, De Horst) steekt duidelijk boven zijn omgeving uit. Al in de prehistorie werd hier gewoond, getuige de diverse archeologische vondsten uit de bronstijd en de ijzertijd die hier door archeologen zijn gedaan. Wie goed oplet ziet in de omgeving van Achterberg ook al gauw de markante hoogteverschillen tussen de dekzandruggen en de dekzandlaagten, bijvoorbeeld langs de Friese Steeg, de Maatsteeg of de Levendaalseweg. Veel oude boerderijen liggen hier bovenop of op de flank van zo’n dekzandrug, bijvoorbeeld in de omgeving van De Dijk, een weg die aan de oostkant grotendeels het verloop van zo’n langgerekte dekzandrug volgt. In een uitgestoven laagte, waar later ook veen is gegroeid, werd in de twaalfde eeuw het beroemde kasteel De Horst gebouwd. Juist in deze laagte zat het grondwater zo ondiep dat gemakkelijk grachten rond dit kasteel konden worden gegraven. De verkaveling in deze omgeving richt zich helemaal naar de voormalige kasteelplaats.
Aan de oostkant van Achterberg gaat het dekzandlandschap ter hoogte van de Maatsteeg over in het komklei- en veenlandschap van het Binnenveld. Juist op de overgang van beide landschappen liggen in de Achterbergse Hooilanden een aantal kleine dekzandkopjes die in de vroege prehistorie heel belangrijk zijn geweest als pleisterplaats voor jagers. Rondtrekkende jagers in de midden-steentijd vonden de kleine dekzandkopjes op de grens van dit grote moerasgebied heel geschikt als jachtkamp. Archeologische vondsten van kleine vuurstenen werktuigen en afslagen op deze dekzandkopjes langs de Maatsteeg vormen nog altijd de stille getuige van deze prehistorische jachtactiviteiten.
In de historische tijd werd het dekzandlandschap met zijn karakteristieke hoogteverschillen tussen dekzandruggen en dekzandlaagten een kleinschalig cultuurlandschap. De akkers werden op de hoogste delen aangelegd, zoals die van de Dijksche Eng die vroeger tussen de Cuneraweg en de Bovenweg, ongeveer op de plek waar recentelijk de nieuwe uitbreidingswijk Achterberg-West is gebouwd. Op de overgang van hoog naar laag bouwde men de boerderijen en de wat lager gelegen zandgronden werden gebruikt voor de aanleg van weiland. Uiteindelijk bleven zo alleen de aller natste delen van het dekzandlandschap over. Lange tijd groeiden hier vooral elzenbroek bossen, wilgenstruwelen en natte heidevelden.
Het gebied De Kampen, gelegen tussen de Snijdersteeg, Weteringsteeg, Zuidelijke Meentsteeg en Cuneraweg/Lijnweg had een wat minder natte bodem en begroeiing. Aan het begin van de veertiende eeuw is dit gebied in ontginning genomen, waarbij de toenmalige kolonisten vanaf de Cuneraweg een systematisch opstrekkende strokenverkaveling hebben aangelegd. Oorspronkelijk zullen de percelen vooral door sloten begrensd zijn geweest, later steeds meer ook door houtsingels en houtwallen. Nog altijd vormt dit afwisselende gebied een van de meest gave middeleeuwse cultuurlandschappen rond Rhenen.
In de natste gedeelten van de Gelderse Vallei verteerden plantenresten zo slecht, dat op den duur een veenlaag kon ontstaan. Meestal was deze vrij dun, zoals in de Achterbergse Hooilanden. Oorspronkelijk lagen hier dichte elzen· en berkenbroekbossen. Het bijbehorende veen- met talrijke houtstobben- noemt men broekveen. In de dertiende en veertiende eeuw zijn deze bossen opgeruimd en omgezet in grasland. Vanwege de hoge grondwaterstand waren veel sloten nodig. Daarom koos men voor een smalle strokenverkaveling. Wat verder naar het noorden ging, ongeveer ter hoogte van de huidige Kampjesweg, het broekveen over in hoogveen. Hier begon het in de middeleeuwen zeer uitgestrekte en veel opener hoogveenmoeras van Veenendaal.
(Bron: Spek, Theo, Utrechtse Heuvelrug en Gelderse Vallei, in: Bultje-van Dillen, L., e.a. (red.) (2008), Geschiedenis van Rhenen. Utrecht: Uitgeverij Matrijs)