De Cunerakerk is de voornaamste kerk van Rhenen. Het is een relatief grote kerk, ontstaan dankzij het feit dat Rhenen in de Middeleeuwen een belangrijk bedevaartsoord was.
De pelgrims kwamen op de relieken van de Heilige Cunera af, die hier vanaf de achtste eeuw werden vereerd. In de elfde eeuw moet de kerk aan Cunera gewijd zijn. De legende verhaalt dat zij aan het hof van ene koning Radboud te Rhenen vertoefd had. Van de tegenwoordige kerk dateren het eenbeukige koor en het dwarsschip uit de eerste helft van de vijftiende eeuw, het schip is in de tweede helft van die eeuw sterk vergroot tot een driebeukige hallenkerk.
Sinds de Reformatie in 1580 is de Cunerakerk in gebruik als Nederlands Hervormde Kerk. De relieken van Cunera raakten verspreid. De Cunerakerk kreeg nogal wat rampspoed te verduren. Tijdens een restauratie in 1934 ging het dak van de kerk in vlammen op.
Terwijl men bezig was de schade te herstellen, stortte een deel van het gewelf in. Vervolgens werden zowel de kerk als de toren in 1945 door oorlogsgeweld zwaar beschadigd
De trotst van de Cunerakerk is de 81,8 meter hoge toren. De toren werd van 1492 tot 1531 gebouwd en is, evenals de verwante Onze Lieve Vrouwentoren in Amersfoort, een vrije navolging van de Domtoren in Utrecht. Hij kan doorgaan voor een van de mooiste laatgotische scheppingen in Nederland.
Op 4 september 1897 werd tijdens een hevig onweer de koepel van de toren door de bliksem getroffen en vloog in brand. Blussen op die hoogte was toen niet mogelijk en nadat achtereenvolgens koepel, speelwerk en klokken naar beneden waren gekomen, raakte ook de kerk in brand met verwoestend resultaat. In de toren brandde al het houtwerk, waardoor de brand steeds lager kwam en het inwendige deel van de toren geheel uitbrandde. De restauratie duurde tot eind 1904.
Nadat in 1945 een deel van de toren door een Engelse jachtbommenwerper was vernield, duurde de restauratie nog langer, namelijk tot 1976. Ruim dertig jaar lang stond de Cuneratoren in de
steigers.
Het Gasthuis is bestemd voor allen die hulp behoefden. Het wordt reeds in 1383 genoemd en later nog eens in 1398. Men verkreeg toen stukken bouwgrond uit een schenking. Bij het Gasthuis behoorden eerst vier kleine huisjes ‘die vier Goedts camerkens’; dit aantal is later uitgebreid tot zes die ter beschikking waren van ‘behoeftige burgers, mannen en vrouwen’
Zij werden onderhouden uit de opbrengst van de Gast- en Weeshuisgoederen. Wanneer de huisjes zijn afgebroken is niet bekend. De kerk of kapel die bij het Gasthuis hoorde heeft wel langer bestaan. Het had zowel gotische als romaanse kenmerken, was gedekt met een pannendak en was kennelijk een overblijfsel van een groter geheel.
De kapel werd in mei 1940 deels verwoest, maar ook daarvoor verkeerde het bouwsel al jaren in bouwvallige staat.
Een afbeelding van Roodenburg uit begin 1900 bevestigd dit beeld. De restanten zijn na 1945 gesloopt. Even was er sprake van de bouw van een R.K. kerk op de plaats van de Gasthuiskapel. Dit blijkt uit de notulen van het kerkbestuur van 24 oktober 1940. Het bisdom vond de kosten echter te hoog en het plan ging niet door. |
In de historische binnenstad van Rhenen, aan de Markt, staat Het Oude Raadhuis. Vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw. Na de grote brand in Rhenen in het jaar 1400, moest er een nieuw stadhuis komen en daartoe werd er aan de Markt in 1415 een stuk grond met hofstede aangeschaft.
Het oorspronkelijke raadhuis was kleiner en waarschijnlijk met de voorzijde westwaarts gericht, dus naar het kerkhof. In dit deel bevindt zich de hal, met daarboven de raadzaal. Het Oude Raadhuis is ontstaan uit de samenvoeging van twee panden. Daardoor is er een dikke binnenmuur ontstaan van 60cm. Tussen de twee muren is er een ruimte van 25cm.
In de 18e eeuw werd het Raadhuis verbouwd door Hendrik van Zoelen. Behalve het raadhuis was er ook sprake van een bodewoning en een dienderhuis, achter het raadhuis. In 1975 werd het nogmaals gerestaureerd waarbij de bewaard gebleven tekeningen van de verbouwing uit 1738 als uitgangspunt genomen zijn. Interessant zijn o.a. de vierschaar (rechtbank), de schouw en het wandkleed, dat de legende van Cunera verbeeldt.
Waarom een ‘Stadswaag’? Dit was noodzakelijk, omdat vòòr de Napoleontische tijd iedere stad zijn eigen maten en gewichten had. Voor de handel was dit heel lastig, want dat hield in dat omgerekend moest worden in de eigen maat van het aangebodene.
Dit meten en omrekenen gebeurde in een waag. Wegen was vroeger dus een belangrijke bezigheid op economisch gebied! Het wegen van mensen, als vermoed werd dat men met een ‘heks’ te doen had, zoals bijvoorbeeld in Oudewater gebeurde, zal in Rhenen niet zijn voorgekomen.
Het afgebeelde Waaggebouw dateert uit 1738, maar vermoedelijk zijn er al voorgangers geweest, al dan niet in een apart gebouw. Bij de tolheffing kon alleen tol geheven worden als gewicht en hoeveelheid bekend waren, dus de weegschaal moet altijd in de buurt van de tolheffing zijn geweest!
In Rhenen werd reeds vroeg les in schrijven en rekenen gegeven. Voor de kerkhervorming stond de school onder toezicht van de pastoor van de Cunerakerk. De eerste school lag ten zuiden van de Cunerakerk, op grond die eerst aan het Agnietenconvent en later aan het koningshuis behoorde. Het ambt van schoolmeester was veelzijdig.
Niet alleen omdat hij bekwaam in het lesgeven moest zijn, maar er werden hem ook allerlei baantjes gegeven. Hij was voorzanger, organist, klokkenluider, belast met het opwinden van het torenuurwerk, doodgraver, soms ook koster en stovenzetter. Kortom een manusje van alles! Het salaris was in die tijd bedroevend laag.
In 1630 krijgt men in Rhenen een ‘Latijnse school’, deze kon toelating geven tot een hogeschool en gaf daarmee gelegenheid tot het volgen van wetenschappelijk onderwijs. Er was nu ook een ander type schoolmeester nodig en die verdiende een aanzienlijk hoger salaris. In 1798 is de Latijnse school weer opgeheven.
In de hele negentiende eeuw wordt de school nog genoemd en is het gebouw dus nog in gebruik, in ieder geval tot 1900
Koning Christiaan II (1481 – 1559) werd in 1513 gekroond tot koning van Denemarken, Noorwegen en Zweden. In 1523 werd hij echter afgezet, vluchtte naar Nederland en kwam te wonen in Lier (Noord Brabant). Op één van zijn tochten door de Nederlanden overnachtte hij in ‘een herberg in het centrum van de stad Rhenen’.
Door het bezoek vereerd en als handig zakenman gaf de herbergier zijn logement de naam ‘De koninck van Denmercken’, waarschijnlijk vergezeld van een uithangbord (in die tijd gebruikelijk) met een konterfeitsel van Christiaan II. Aan dit uithangbord is ook de virtuele herberg nog herkenbaar. Het huidige café/restaurant ‘De koning van
Denemarken’ bevindt zich op de plaats waar vroeger de Westpoort heeft gestaan.
De toenmalige herberg stond meer in het centrum aan de Heerenstraat, op de hoek met de Hofstraat. Als herberg was ‘De koning van Denemarken’ dus al in 1531 aanwezig en is vermoedelijk van nog (veel) oudere datum.
In een akte van 21 oktober 1691 spreekt men over het
pand bij een overdracht van een ‘huijsing, stallinge, schuer, bakhuys en mestvaelt’, dus een boerderij die tevens herberg was. Elders in de archieven vinden we aanwijzingen dat het pand vroeger voorzien was van een trapgevel.
Onder aan de Bonte Koestraat, stond ooit aan de zuidoostkant een herberg/boerderij met de naam ‘De Bonte Koe’. Herberg en boerderij ‘De Bonte Koe of Koeij’ was al vroeg een belangrijk oriëntatiepunt voor duiding van de ligging van huizen en percelen in de benedenstad.
In het lidmatenregister van de hervormde kerk, waarmee door ds. Diemerbroeck in 1654 werd aangevangen, staat de aanduiding ‘omtrent de Bontekoe’ met drie huizen vermeld. Rhenen lag aan de hoofdroute van Utrecht naar Keulen, de zogenaamde ‘Via Regia’. Er is een theorie dat voor de omwalling van de stad de doorgaande weg ten zuiden van de Cuneratoren liep, via de Koningstraat (nu Weverstraat) en de huidige Schoutenboomgaard, onderlangs de Grebbeberg richting Wageningen.
Deze zogenaamde ‘Benedenweg’ werd in de droge periode gebruikt en in de natte periode gebruikte men de ‘Bovenweg’. We zien dit in veel plaatsen langs de Veluwezoom en de Heuvelrug. Dit kan ook een verklaring zijn voor de vreemde plaats waar de boerderij/herberg ‘De Bonte Koe’ lag, namelijk een voor paard en wagen moeilijk bereikbare en onlogische plek.
Na de ommuring van de stad was deze route afgesloten of ging men door de Rijnpoort en Buitenomme richting Schoutenboomgaard en verder. Feit is dat wagenvoerders, zoals leden van de familie Booms en De Bode, in de buurt van de Bonte Koe en de Vissersstraat woonden. Voorts woonde in de Vissersstraat bij de Bonte Koeij Roelof Geurtsz van den Oostercamp, die in de periode 1675-1697 tevens genoemd wordt als karman op Arnhem.
In 1734 kocht Johan van Deventer en Mr Gijsbert van Brienen regerende burgemeesters, als voogden over Hendrik Menso, minderjarige zoon van wijlen Johannes Menso in leven predikant te Rhenen en zijn vrouw Hendrina Suijk, deze brouwerij genaamd ‘De Wijnberg’ op de hoek van de Rijnstraat en de Vissersstraat.
In de Gasthuisstraat en in de Heerenstraat hebben ook brouwerijen gestaan. Voor het gewone volk was bier in de middeleeuwen de gebruikelijke drank. Het was veiliger dan water, omdat het water in de steden vaak vervuild was, terwijl bier bij de bereiding gekookt en gefilterd werd. Bovendien was bier voedzaam: het bevatte graan en de gist was rijk aan vitamine B en andere stoffen nodig voor de gezondheid. De bierconsumptie was in de middeleeuwen dan ook zeer hoog.
In de Lage Landen dronk men zo’n 300 liter bier per persoon per jaar. Ter vergelijking: in 2013 dronk een Nederlander gemiddeld 72 liter bier per jaar. Het middeleeuwse bier bevatte echter vrij weinig alcohol. In die tijd vestigden de bierbrouwers hun bedrijf het liefst aan de oever van een rivier. Een belangrijke reden was het gebruik van rivierwater voor het maken van bier. Een andere was het gebrek aan infrastructuur om ingrediënten over grote afstand over land te vervoeren.
In de Middeleeuwen was dit een herberg ‘De Moriaen’ geheten, gelegen in het toenmalige handelscentrum van de stad. Hier werd de zogenaamde tijns (ook wel tins genoemd) geïnd en er werd recht gesproken. De tijns (tins) was een jaarlijks te betalen bedrag dat moest worden betaald voor het gebruiksrecht van de grond waarop een huis stond.
Dit gebruiksrecht was voor onbepaalde tijd en overerfelijk. Omdat de bedragen niet hoog waren (veelal stuiver- of duitenwerk), werd de tijns meestal niet jaarlijks, maar om de paar jaar geïnd. Tijnsheren waren onder andere de heren van Abcoude, de graven van Bentheim, de heer van Cuylenburg, de families van Pallandt, Van Renen en Van Hemert.In 1551 is Walraven Lucasz de bewoner en uitbater van De Moriaen.
Het was de gewoonte dat de vertegenwoordigers van de tijnsheer, gedurende de periode van zitting gratis voorzien werden van voedsel en drank. Walraven, die ook tijnsplichtig was, weigerde in eerste instantie deze te betalen omdat hij vond dat de kosten al hoog genoeg waren opgelopen. Hij kreeg uiteindelijk niet gelijk en moet toch aan zijn verplichtingen voldoen.
Dit middeleeuwse ‘stenen huis’ kon wel eens een van de eerste huizen zijn geweest na de stadswording van Rhenen. Uit bouwtekeningen, horend bij een verbouwing van de gevel en het wegbreken van de trap er voor, zien we dat de vorm van het huis inderdaad doet denken aan wat men in de middeleeuwen verstond onder een ‘stenen huijs oftewel camer’.
Namelijk in dit geval een kluiskelder met kruisgewelf, deels boven straatniveau, met een trap buitenom naar de ingang van het woongedeelte. Het huis had een monumentale trap naar de voordeur. Aan de oostkant van het huis was een hek dat toegang gaf tot de tuin, geflankeerd door ornamenten met leeuwtjes als schildhouder die hoogst waarschijnlijk afkomstig waren van het in 1812 afgebroken Koningshuis.
In de 17e eeuw blijft het huis decennia lang in bezit van de familie Vonck van Lienden, daarna behoren de eigenaren en bewoners meestal
tot de notabelen van de stad. Het huis werd in de 19e eeuw onder andere bewoond door de notarissen Libert en Mos.In de meidagen van 1940 is het huis verwoest.
Bij het onderzoek naar de eigenaren en bewoners van het pand op de oosthoek van de Muntstraat en de Herenstraat in de 17e eeuw, kwam meerdere malen de naam ‘het Oude Weeshuys’ in de transporten naar voren. Dit kan er op duiden dat er ooit een huis is geweest waarin wezen verbleven.
Later verbleven de wezen vermoedelijk bij particulieren en werden zij onderhouden door de stichting weeshuis met weesmeesters voor het beheer van de financiële kant van de zaak. Er zijn aanwijzingen dat aanvankelijk rond 1629 het huis, dat wel ‘het Wesenhuijs’ of ‘het Oude Weeshuijs’ werd genoemd, voor de helft in bezit was van de ‘wezen’ (regeerders en weesmeesters) en voor de andere helft in bezit was van particulieren.
In 1665 komt het huis, later het ‘Generaalshuis’ genoemd, met toebehoren in handen van de familie Klerck, Frederick was (oud) burgemeester syndicus. In 1721 wordt het huis verkocht aan de familie Smissaert. In 1748 woont hier generaal majoor Johan Carel Smissaert, waaraan het huis zijn naam ‘Het Generaalshuis’ ontleent.
Volgens de gegevens van 1748 bedroeg de belastingaanslag 100 gulden; andere huizen maximaal 55 gulden. Meestal was de belasting tussen 10-20 gulden. Hieruit blijkt dat dit huis tot de duurste van Rhenen behoorde. Voor het huis was een waterput, de zogeheten ‘Generaalsput’. Volgens een bestek van 1776 was voor het ijzerwerk aan deze put 876 pond ijzer à 5½ stuiver per pond nodig.
Dit ijzeren hekwerk of boog, met een katrol en de ketting voor de emmer, stak hoog boven het metselwerk uit. Na de sloop is het vermaakt tot een poort aan de ingang van de oude begraafplaats, aan de Herenstraat, buiten de stad.
Mogelijk stamt de put van voor de 14e eeuw, voordat Rhenen zijn huidige stadsmuren kreeg en de huidige Herenstraat, vroeger Lange Heerenstraat geheten, uiteindelijk de hoofdweg door Rhenen werd, lopend van de Westpoort naar de Bergpoort. In de tijd van de sloop van de poorten, rond 1840, is deze put dicht gemaakt. In het, na de oorlog opgedeelde pand, is nu een kapper, een opticien en een kledingwinkel gevestigd.
Bewoning van dit huis is vanaf ongeveer 1600 bekend. In deze eeuw was de eigenaar en bewoner de schout Jor. Frederick van Deuveren, daarna zijn zoon schepen Jor. Anselmus van Deuveren. Vervolgens schepen Jor. Johan Vosch en de militair Jor. Jurriaen Vosch.
Daarna vanaf 1691 werd het pand aangekocht door de stad Rhenen en deed het dienst als pastorie. Rond 1745 is het ingrijpend verbouwd. In deze periode woonde dominee Metz hier van 1734 tot 1770. Het bestek van de verbouwing is bewaard gebleven. Begin negentiende eeuw kwam het in bezit van de Nederlands Hervormde Kerk, tot 1915.
Toen werd het afgebroken en verkocht aan de loodgieter Van Waveren die er een winkelpand bouwde. In totaal hebben in dit huis 19 predikanten met hun gezin gewoond. In 1940 is ook dit gebouw verwoest en weer opgebouwd. Nu is er een bloemenwinkel en een kantoor in gevestigd.
14. Het huis St. Christoffel |
Reeds in 1571 wordt dit huis genoemd in de kerkrekeningen van erfpacht, die tot 1810 jaarlijks betaald moest worden. Het moet een voornaam huis zijn geweest, gezien de bewoners die er woonden. Bekende namen als Lijster, Buddingh, schepen Gerrit de Bruijn en de familie de Klerck wijzen hierop. Begin negentiende eeuw kwam het pand in bezit van de dames van Hoeven die er een manufacturenwinkel dreven. In 1827 wordt het weer een woonhuis. In 1885 kwam het huis in handen van de dames Kraal, die eerst in de Gasthuisstraat woonden en daarna het huis St. Christoffel kochten en in het aangrenzende gebouw een kostschool voor meisjes begonnen. |
Deze school, die eerst in de Gasthuisstraat gevestigd was, heeft in de periode van 1868 tot 1889 ongeveer 100 leerlingen gehad. In 1893 wordt de huurder de sigarenfabrikant De Heus, die een fabriek bouwt aan de Achterbergsestraatweg, waar later Abraham Ouwehand de Business Sigarenfabriek stichtte. Van 1912 tot 1917 is St Christoffel verhuurd aan Sepp & Bender die er De Rhenense Bank hielden.
Daarna is het pand door diverse mensen bewoond. Het was een soort pension. In 1946 koopt Hannes Visch het pand en hij verkoopt het in 1949 aan Arris Quint, die er een meubelzaak van maakt. Aan de westzijde is nog de oude muur van
kloostermoppen zichtbaar. Thans is in het pand een damesmodezaak gevestigd.
Aanvankelijk waren dit twee panden, die aan het einde van de negentiende eeuw samengevoegd zijn tot een pand met een nieuwe voorgevel. In de eerste helft van de zeventiende eeuw waren de eigenaren adellijke families uit de Betuwe (Gelre), die waarschijnlijk de winters hier doorbrachten. Hun buitenverblijven waren in de koude periode niet erg comfortabel.
De families Van Gelder en Van Brederode, die o.a. bezittingen hadden in De Mars, aan de overzijde van de rivier, waren toen eigenaar. Het pand op de hoek van de Bonte Koestraat komt in het begin van de 18e eeuw in andere handen en in 1750 is het een herberg (‘Daer de Prince jagt uijthangt’). In het begin van de negentiende eeuw komt het pand in handen van Pieter Huibert Roghair, houthandelaar en eigenaar van een houtzaagmolen. Zijn neef Christiaan Roghair wordt eigenaar van het pand ernaast en is apotheker. Vele leden van de familie Roghair waren in Rhenen bekend als schepen en/of burgemeester.
Na het overlijden van Christiaan, vestigde Cornelis Elias Stark zich hier als apotheker en hij werd weer opgevolgd in 1876 door apotheker Jan Jacob Post, die er ook een limonade fabriek had. Rond 1880 zijn de twee panden F94 en F95 samengevoegd en voorzien van één nieuwe voorgevel. In 1940 werd het pand verwoest. Nu is er het cafetaria van Maarten Colijn in gevestigd.