In de 15e en 16e eeuw zijn er grote veranderingen in de westerse samenleving, veroorzaakt door tal van ontwikkelingen en gebeurtenissen. Steeds meer burgers kunnen lezen en emanciperen daardoor. De reformatie brengt een tijd van godsdienstoorlogen in Europa. De opkomst van universiteiten leidt tot een wetenschapsrevolutie en meer uniformiteit in opvattingen in Europa. De filosofen uit die dagen komen tot de conclusie dat de wereld onderworpen is aan onveranderlijke wetmatigheden. Dat leidt tot een mensbeeld waarin de vrouw staat voor natuur en de man voor cultuur. Cultuur is van een hogere orde dan natuur, dus zijn mannen van een hogere orde seksueel en intellectueel dan vrouwen en kunnen alleen zij de samenleving leiden. Vrouwen worden vanaf die tijd nog meer terug gedrongen uit publieke rollen en economisch gezien kunnen zij zich steeds moeilijker zelfstandig handhaven. Vrouwen zijn onderworpen aan het gezag van hun vader, broer of echtgenoot.
De heksenvervolging in de 16de en 17de eeuw laat de gewelddadige impact van dit nieuwe mensbeeld zien. Al uit de middeleeuwen zijn gevallen bekend waarbij zowel mannen als vrouwen worden beschuldigd van hekserij, maar vanaf de vroegmoderne tijd wordt hekserij in verband gebracht met vrouwen die het aanleggen met duivels. De heksenwaan toont ons de vrouw als zondebok. Het typische slachtoffer van deze historische heksenwaan is de oudere, verweduwde, weinig kapitaalkrachtige en lelijke vrouw. De negatieve kijk op vrouwen raakt in deze tijd diep verankerd in medische, sociologische, theologische en juridische opvattingen.