De bijeenkomst van de sociëteit, vandaag in een wat kleiner gezelschap van zo’n 30 personen, werd geopend door Bartho Kobus. Er werd met een minuut stilte aandacht gegeven aan het overlijden van Jan Maasbach.
Vervolgens was, met gemengde gevoelens, ook onze 85 jarige Henny van Oort het middelpunt van de belangstelling en werd zoals gebruikelijk toegezongen.
Het onderwerp van vandaag werd gepresenteerd door Kobus van Ingen. Op onnavolgbare wijze gaf hij een presentatie over de ontwikkeling van de baksteenindustrie, van de vroege tijden in Mesopotamië tot nu in onze geïndustrialiseerde wereld.
Daar waar in eerste instantie klei werd gedroogd in de zon, om vervolgens huizen mee te bouwen, werd al in de Romeinse tijd stenen gebakken, waardoor zij langer houdbaar bleven. Sporen hiervan zijn gevonden in het Limburgse Tegelen. De Romeinen produceerden daar stenen en dakpannen, samen onder de namen Tegula en Imbrex, goed te herkennen in de afbeelding aan de kop van dit verslag. De plaatsnaam Tegelen en onze naam voor een platte steen “Tegel” zal iedereen herkennen. In feite zijn een tegel en een baksteen hetzelfde product, slechts het formaat en de dikte verschillen. In de loop van de eeuwen zijn er legio steenformaten in gebruik geweest. De eerste Nederlandse bakstenen werden vervaardigd in Friesland.
De wijze waarop was aan ontwikkeling onderhevig. Het begon met zogenaamde Meilers, een compact gevormde stapel stenen met kleine schoorsteentjes, die van binnenuit werd verhit met houtvuur, turf of kolen, al naar gelang de beschikbare brandstof. In 1360 Gaf Jan van Arkel opdracht tot ommuring van de stad Rhenen. Hierdoor ontstond de behoefte om dichtbij zeer veel bakstenen te produceren. Aldus geschiedde.
Daarna kwam de veldoven in beeld, een U-vormige semi permanente oven, waar de eerder gedroogde stenen handmatig werden gestapeld, om vervolgens te worden verhit tot bakstenen. Dit alles ging gepaard met zeer veel zware handarbeid, verricht door mannen, vrouwen en ook niet te vergeten kinderen. Natte klei vormen tot natte stenen, neerslaan op vlakke bodem om te drogen, keren om het drogen te bevorderen, stapelen en uithalen, uitsorteren verglaasde stenen, dat alles dus met de hand.
Tot de komst van het Kinderwetje van Van Houten werd dit ook voor kinderen als geheel normaal beschouwd. En zelfs daarna werd er met de schoolplicht nog al eens de hand gelicht. In de 19e en 20e eeuw kwam de industrialisatie en mechanisatie op gang met onder meer de komst van tunnelovens. Het overigens nog steeds zware werk werd daarmee enigszins verlicht. Meer en meer steenfabrieken werden gebouwd in heel Nederland, maar vooral in het rivierengebied vanwege de aanwezigheid van goede klei. Zelfs investeerders uit de textielindustrie zagen er brood in en begonnen meerdere fabrieken met daarmee ook de nodige mislukkingen en faillissementen. Uiteindelijk had tot gevolg dat er een overcapaciteit ontstond. De neergang van de baksteenindustrie in Nederland kwam daarmee op gang. De automatisering die daarnaast plaats vond, bracht een veel grotere productiviteit met zich mee waardoor het aantal overblijvende fabrieken in Nederland aanmerkelijk kleiner is geworden en de werkgelegenheid dus ook drastisch afnam. De afbeeldingen in dit verslag geven van dit alles niet meer dan een kleine impressie die tekort doet aan het uitgebreide betoog van Kobus van Ingen. Jammer voor de personen die er niet bij konden zijn.
Ook vandaag was met deze presentatie een bezoek aan de sociëteit meer dan de moeite waard. Eens temeer er in de zaal ook personen aanwezig waren die het werken in deze industrie letterlijk aan den lijve hebben ondervonden.