In de jaren ’30 van de vorige eeuw is in Achterberg een bijzondere goudschat opgegraven.
De goudschat bestaat uit drie delen en ieder deel is afzonderlijk gevonden. Wel werden alle delen op dezelfde plaats uit de bodem gehaald, n.l. op de hoek van de Friesesteeg en de Weteringsteeg in Achterberg, links van de boerderij van Dirk van Laar, die destijds door zijn dorpsgenoten “de Pias” werd genoemd.
Het eerste deel, een kleine geprofileerde ring die in het midden breder uitloopt en met een ingeslagen ornament versierd is, werd rond 1930 door een arbeider opgegraven.
In 1937 kwamen er twee heren, L. van der Linden en Teunis Jansen met een geprofileerde ring bij Willem Zanen, beheerder van de Rhenense Oudheidkamer en archivaris bij de gemeente. Deze ring, een halsring, was precies zo’n zelfde exemplaar als er rond 1930, alleen een slag groter.
In 1938 werd er opnieuw gegraven en gezocht op de hoek van de Friesesteeg en de Weteringsteeg met als resultaat dat door de heer L. van der Linden, één van de twee mannen die ook het tweede deel van de goudschat vonden, het derde deel uit de grond werd gehaald. Het was een schakel, ooit ingelegd geweest met vijf blauw/zwarte stenen (lydiet) waarvan er nog maar twee over waren. Willem Zanen bood de heer Van der Linden een fors geldbedrag aan voor al zijn inspanningen, maar dat wilde Van der Linden liever niet aannemen. Hij leefde van de steun en zou zo’n extraatje toch meteen weer in hebben moeten leveren. De man was wel blij te maken met een warme wollen winterjas voor zijn vrouw en die heeft hij gekregen. De jas kostte fl. 12,50.
De stukken werden onderworpen aan uitgebreid onderzoeken en hun gewichten en maten werden vastgesteld. De grootste halsring weegt 85 gram en meet 23 bij 20,9 cm. De kleinste ring heeft een gewicht van 55 gram en een afmeting van 22,5 bij 12,7 cm. Ze zijn gesmeed uit uiterst dun bladgoud. De versiering is er met een stempel ingedrukt, een primitieve manier van decoreren die met weinig arbeid en weinig bekwaamheid toch een prachtig effect gaf.
De deskundigen waren het er allen over eens dat deze ringen eigenlijk geen sieraden zijn en dat het dus ook niet juist is om over colliers te spreken. Dergelijke beugels zijn de voorlopers van de burgemeestersketen. Ze zijn tussen 375 en 400 na Chr. gemaakt van omgesmolten Romeinse munten. In die tijd liep het Romeinse Rijk al op zijn laatste benen en deden de keizers een uiterste poging om de westelijke grenzen te beschermen tegen de invallen van de barbaren. Germaanse bondgenoten die de verdediging op zich namen werden beloond met grote sommen goud. De goudstukken fungeerden niet zo zeer als geld. Ze werden als schat bewaard en dan veelal omgesmolten tot halsringen, vanouds een teken van waardigheid.
In 1851 werden er in Velp zeven gouden beugels gevonden waarvan er zes erg veel op de Rhenense lijken. De hebben dezelfde vorm en gelijke versiering. Waarschijnlijk zijn ze door dezelfde maker vervaardigd, of in ieder geval afkomstig uit hetzelfde atelier.
Door vergelijking met andere vondsten kwam men tot de conclusie dat al deze stukken gemaakt moeten zijn in het oosten van ons land of in West-Duitsland in de omgeving van de Rijn. De schakel is een fragment van een groter geheel, maar het ontbrekende deel is nooit gevonden. Gezien de lengte van dit voorwerp, 17,8 cm, moet het een onderdeel geweest zijn van een halssieraad, voor een armband is het te groot. De stenen op dit sieraad zijn omgeven door een parelrand met daaromheen een motief van acanthusbladeren.
Op de achterkant komt dat motief terug. Op die achterkant staat ook een inscriptie. Eerst de letters EREF, die volgens wetenschappers die een poging hebben gedaan deze letters te interpreteren, mogelijk de initialen van de maker aangeven. ERE zouden de initialen zijn en de F is waarschijnlijk de afkorting van Facit. Dat betekent: heeft gemaakt.
Ook het gewicht en de prijs staan op dit sieraad aangegeven en wel gelijkertijd aangeduid. Dat maakt de inscriptie voor wetenschappers bijzonder interessant. Na de letters EREF volgt een horizontale streep en het teken V. Dit duidt het gewicht en de prijs aan: letterlijk betekent het unciae quinque. Dat komt overeen met 136,44 gram. Zonder de stenen weegt dit sieraad 72 gram. Hieruit kan opgemaakt worden dat de rest (ontbrekend) 64,44 gram heeft gewogen. De prijs komt overeen met 22.000 denarii. De wetenschappers rekenden dat om en concludeerden dat één denarius gelijk stond aan 0,0062 gram goud.
Het laatste woord op de achterzijde van de schakel is proclu(s). Dit is naar alle waarschijnlijkheid de naam van de eerste eigenaar. Uit de inscriptie hebben de deskundigen tevens opgemaakt dat dit sieraad vóór het jaar 384 gemaakt is.
Deze schakel is het meest zeldzame stuk van de Rhenense goudschat. Alleen in Egypte en Zwitserland zijn dergelijke exemplaren gevonden. De gouden beugels zijn iets minder zeldzaam. Behalve in Velp zijn ze o.a. ook gevonden in Nijmegen, Olst, Looveen (bij Bellen) en Oestrich in Westfalen.
Eind 1976 heeft men de vondst laten kopiëren door het Centraal Laboratorium in Amsterdam. De kopie werd in Rhenen in het Streekmuseum tentoongesteld en het origineel bleef in Utrecht. Sinds 1991 is de goudschat terug in het Gemeentemuseum “Het Rondeel”.
(Bron: Mijn grootvader en de Rhenense goudschat, Geerteke de Haas, Oud Rhenen, p. 57-67, mei 1996)
Waar?